Items
no.2, vol.15, maart 1996
 

Designkritiek in Nederland
een scriptie

Dit jaar is voor het eerst in Nederland een prijs voor Designkritiek uitgereikt, de Pierre Bayle-prijs 1995. Terecht ging die eerste prijs naar een van de meest erudiete design-intellectuelen die Nederland rijk is, Hughes Boekraad. "Door zijn stellingname heeft hij het debat in de inner-circle kunnen beïnvloeden", merkt de jury op. Buiten die inner-circle (van ontwerpers, producenten en opdrachtgevers) is er van debat nauwelijks sprake, constateerde diezelfde jury, en ze vond dat behalve Boekraad eigenlijk niemand voor de Pierre Bayle-prijs in aanmerking kwam - de designkritiek staat in Nederland nog in de kinderschoenen.

Toch was deze eerste prijs voor de designkritiek aanleiding om aan mede-jurylid Frederike Huygen de opdracht te verstrekken eens te inventariseren wie de historische voorlopers van Boekraad zijn. Het resultaat van die inspanning is Huygen's Designkritiek in Nederland, een Essay, een overzicht van critici en publikaties vanaf eind vorige eeuw, geflankeerd door een blik op de 'Stand van Zaken' en een persoonlijk getinte analyse van het lot van designtijdschriften in Nederland.

Aan de omvang van het 'historisch overzicht' (16 pagina's) te meten heeft de designkritiek hiertelande inderdaad geen al te rijke traditie. Kranten als de Nieuwe Rotterdamse Courant en het Algemeen Handelsblad en tijdschriften als De Amsterdammer, Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift en Onze Kunst passeren de revue en... ja, wat eigenlijk? Er vallen namen, er worden korte karakteristieken gegeven en er worden verbindende opmerkingen geplaatst als: "We zouden dus voorzichtig kunnen constateren (ik kan immers niet zeggen dat ik alle kranten van een eeuw heb gelezen) dat de dagbladen voor de oorlog niet of nauwelijks in een designkritiek voorzien."

Al lezend begint op te vallen dat Huygen zich concentreert op wat ik maar noem 'de tweede-lijns' kritiek, de recenserende, voorlichtende kritiek, de kritiek die zich ten doel stelt het design in een maatschappelijke context te plaatsen en van daaruit te verklaren voor leken. Over de essentiële ontwerpkritiek, de kritiek die zich bezint op de uitgangspunten van het vak, op de verbindingen tussen het ontwerpen, de cultuur en de maatschappij, op de theoretische en ideologische criteria waarop het ontwerpen zich baseert, kortom over het soort kritiek waar Boekraad zijn prijs voor kreeg, heeft ze het nauwelijks. En de podia, waarop die kritiek zich in Nederland heeft ontwikkeld, laat ze geheel buiten beschouwing: Wendingen, De 8 En Opbouw, De Stijl en I10 - voorwaar essentiële knooppunten van designkritiek in Nederland - moeten het doen met een terloopse bijzin.

Maar goed, je kunt niet alles gelezen hebben, en dat pretendeert Huygen ook niet. Wat ze wel pretendeert of wil bereiken, is intussen ook niet helemaal duidelijk. Maar wat vooral stoort aan Huygens 'historisch overzicht', is de opsommerigheid ervan. Neemt ze aan dat haar lezers wat betreft de theoretische en historische achtergronden van het design in de afgelopen eeuw geheel op de hoogte zijn, en dus alleen maar behoefte hebben aan namen, rugnummers en bijbehorende onderschriften? Zou het echt zo zijn dat de ontwikkeling van het kritische debat over ontwerpen in Nederland net zo rommelig verloopt als haar stuk?

Als 3e-jaars scriptie Kunstgeschiedenis had ik het nog wel aardig gevonden (al zijn de bronnen wat mager en eenzijdig), als het werkelijk het beloofde overzicht van 'een eeuw' designkritiek was geweest. Maar Huygen's 'historisch overzicht' houdt ruim vóór 1980 op! Op het moment dat in Nederland diverse designtijdschriften opkomen, dat het design zich in een ongekende opleving van publieke belangstelling mag verheugen en er een enorme boom van produkten en kritische publikaties plaatsvindt, haakt Huygen af! Daarmee amputeert ze haar onderwerp en verhindert een kritische reflectie op de verbindingen en verschillen tussen de kritiek vóór en na 1980.

Huygen poogt dat gemis aan volledigheid goed te maken in twee persoonlijk getinte column-achtige stukken, over de 'Stand van Zaken' en 'Het Maken van Designkritiek'. Het eerste stuk begint ze met de kritische vaststelling dat de dag- en weekbladen "op weinig samenhangende manier aandacht besteden aan vormgeving. (-) De Nederlandse pers weet niet goed raad met de vormgeving en de berichtgeving zwerft heen en weer tussen verstrooiing en consumentenvoorlichting." Gelukkig zijn er "op het gebied van de vakbladen tenminste twee titels die zich al meer dan tien jaar staande weten te houden, en in die tijd een zeker professioneel niveau hebben bereikt: Items en Bijvoorbeeld." Wat dat laatste tijdschrift betreft is Huygen's tekst inmiddels ingehaald door de actualiteit - Bijvoorbeeld is ter ziele. Maar ook in deze 'echte' designbladen is volgens Huygen nauwelijks sprake van echte designkritiek: omdat bladen als Items zowel een vak- als een meer algemeen publiek proberen te interesseren, is het "daardoor enigszins onduidelijk tot wie ze zich richten. (-) De vakbladen zijn niet confronterend en niet consistent, maar iedere lezer kan er wel iets van zijn gading in vinden. Ze zijn hybridisch, heterogeen, of voor wie dat wil: postmodern. Dat wil zeggen, in een permanente staat van overgang, onzekerheid en beklemmende relativering."

Dat is nogal wat. Afgezien van die Aula-pocket definitie van het postmodernisme, ben ik niet zo bang van termen als 'hybridisch' en 'heterogeen'. Het zou je toch vreugdevol moeten stemmen dat de designkritiek van vandaag geen ideologische heilige huisjes meer heeft. Want het is van tweeën één: of je maakt een blad waarin elke geïnteresseerde lezer 'wel iets van zijn gading' vindt - doorwrochte kritiek, feitelijke informatie, merkwaardige buitennissigheden, actuele recensies, nieuwe produkten etcetera - of je voert een Jihad voor jouw visie op het ontwerpen. Noch de ene, noch de andere positie sluit overigens uit dat je degelijke, inhoudelijke en diepgravende designkritiek bedrijft of publiceert.

Ik wil hier niet polemiseren over de kwaliteit van de designkritiek in Items, maar één opmerking van Huygen kan ik niet onweersproken laten, omdat ze ronduit beledigend is: het onderhuidse verwijt, dat bladen als Items hun onderwerpen "als tere kasplantjes" behandelen, omdat ze bang zijn adverteerders te verliezen. De redactie van Items is bijna hysterisch alert op mogelijke belangenverstrengeling, die haar redactionele onafhankelijkheid zou kunnen aantasten. Om dan van Huygen te moeten horen, dat designtijdschriften in Nederland (en dat is er op dit moment dus slechts één), "willen ze een kritische positie innemen, geen verlengstuk mogen zijn van de publiciteitsafdeling van [een] bedrijf", is wel erg kras!

Overigens volgt direct na deze insinuatie een van de weinige zinnen in Huygen's scriptie, waar ik het hartgrondig mee eens kan zijn: "De benauwenis voor alles wat naar kritiek zweemt of zelfs maar een licht ironische ondertoon heeft, is in dit land welhaast verstikkend." Dat is zo. Er heerst in dit land-van-het-eeuwige-compromis een alergie voor harde taal. Dat verwijt treft in principe elke speler in deze arena: ontwerpers, producenten èn critici, die te vaak bang zijn hun goede contacten op het spel te zetten voor een ongezouten mening. Maar de onwil of angst voor het schrijven van genadeloze kraakkritieken moet niet gelijkgesteld worden met een totale desinteresse voor intelligente kritiek. Huygen lijkt in haar stuk een beetje te lijden aan het misverstand dat je wel vaker hoort als je - schoorvoetend - toegeeft 'criticus' te zijn: 'ah, jij schrijft dus mensen de grond in?' Nou soms, als me dat interessant lijkt in een wijder kader, namelijk dat van de culturele en theoretische fundamenten van het vak, gekoppeld aan het maatschappelijke belang ervan. Dat mag dan meteen een antwoord zijn op Huygen's slotvraag: "Welke diepere laag van de vormgeving moet de kritiek toegankelijk maken, blootleggen of uitleggen?"

Dat deze vraag gesteld wordt in de allerlaatste zin van Huygen's werkstuk, en niet beantwoord, geeft aan wat het grootste bezwaar tegen haar 'essay' is: het blijft aan de oppervlakte. Het zet enige historische feiten op een rij, zonder ook maar een begin van contextualisering, zonder een spoor van probleemstelling en de facto zonder méér over designkritiek te vertellen dan dat er drie soorten van zijn. Daarbij wekt Huygen's materiaal de indruk van grote toevalligheid, van los zand, zonder dat duidelijk geargumenteerd wordt dat die toevalligheid kenmerkend is voor het onderwerp (dat wordt - alweer impliciet - gesteld, maar niet onderbouwd). En tenslotte bezondigt Huygen zich aan een beklemmende generalisering, waar het gaat om haar beschrijving van de hedendaagse designkritiek: het is niet goed of het deugt niet; als je Huygen moet geloven, is er nauwelijks een schrijver te vinden die, behalve als hobby, serieuze designkritiek wenst te beoefenen. Daarbij opereren we in een baaierd van tegengestelde belangen en interesses, dus geen wonder dat we niet weten wat en voor wie we moeten schrijven... Maar ook is er geen ontwerper die zulke kritiek wil lezen: "Ontwerpers (-) houden niet van lezen. (-) Elke vorm van theorie of diepgang dreigt al snel te worden afgedaan als 'gelul'." Nu beledigt Huygen onze lezers!

Je zou er wanhopig van worden, als designcriticus zijnde... Maar wat mij echt tot wanhoop stemt, is dat de Rotterdamse Kunststichting en het Vormgevingsinstituut (Huygen's opdrachtgevers) deze onzin als 'Essay' hebben durven uitgeven! Gelukkig duurt het nog acht jaar voordat de volgende Pierre Bayle-prijs voor Designkritiek wordt uitgereikt. Misschien kan in de tussentijd eens een echt debat gevoerd worden over de uitgangspunten en doelstellingen van designkritiek in Nederland. Misschien kunnen we wat meer kijken naar wat er moet gebeuren om de inhoudelijke discussie over het ontwerpen hier op een hoger niveau te krijgen, en wat minder roepen dat het allemaal maar niks is (hoe Nederlands dat ook is).

Laat ik eens beginnen: het is te prijzen dat Frederike Huygen een aanzet heeft gegeven voor die discussie, en er enig historisch materiaal voor bijeen heeft gebracht. Het zou goed zijn als dit initiatief een inhoudelijk vervolg zou krijgen! En wij, wij doen ons best, dat beloven we Frederike Huygen!




max bruinsma